IEFBE 3912
14 mei 2025
Uitspraak

Prejudiciële vragen over modelrechten en marktverzadiging door hof van beroep Brussel ingetrokken

 
IEFBE 3911
13 mei 2025
Uitspraak

Gerecht oordeelt over normaal gebruik van twee RTL-beeldmerken

 
IEFBE 3910
8 mei 2025
Artikel

IViR Summer Course on Copyright Law and Policy

 
IEFBE 1920

Conclusie AG: Richtlijn OHP is beperkt en InfoSocrichtlijn verzet zich niet tegen nationale regeling inzake publiciteit voor tandverzorging

HvJ EU - CJUE 8 sep 2016, IEFBE 1920; ECLI:EU:C:2016:660 (VVT tegen Vanderborght), https://www.ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-richtlijn-ohp-is-beperkt-en-infosocrichtlijn-verzet-zich-niet-tegen-nationale-regeling

Conclusie AG HvJ 8 september 2016, IEFbe 1920; IEF 16228; RB 2776, C-339/15, ECLI:EU:C:2016:660(V.Z.W. tegen Vanderborght) Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijk.  Verzoeker Luc Vanderborght is erkend tandarts en gespecialiseerd in cosmetische en implantaatbehandelingen. Hij wordt ervan verdacht reclame te hebben gemaakt voor zijn praktijk door middel van een reclamezuil ‘van onbescheiden afmeting’ en andere verboden reclamepraktijken te hebben verricht. Al in 2003 heeft het Verbond der Vlaamse Tandartsen (VVT) een klacht tegen verzoeker ingediend wegens zijn reclameactiviteiten. Op grond van een wet uit 1958 mag in België geen reclame voor tandartspraktijken gemaakt worden. Verzoeker stelt dat deze wet in strijd is met Europees recht. De verwijzende Belgische rechter constateert dat de wet van 1958 is ingesteld ter bescherming van de volksgezondheid (met name gericht tegen commerciële klinieken die schreeuwerige reclame maken) en gehandhaafd ook na implementatie van de door verzoeker genoemde richtlijnen. Hij stelt nog wel vragen over de juiste uitleg van Richtlijn 2005/29. Wat betreft richtlijn 2000/31 vraagt hij zich af of mond- en tandverzorging valt onder de definitie van diensten van de informatiemaatschappij.

Conclusie AG:

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) te antwoorden als volgt:

„1) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (,richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) moet aldus worden uitgelegd dat zij op grond van de beperkingen die de Uniewetgever uitdrukkelijk heeft neergelegd in artikel 3, leden 3 en 8, van die richtlijn niet van toepassing is op een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, waarbij alle reclame voor tandheelkundige zorg wordt verboden, of een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 8 quinquies van het koninklijk besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, waarbij de vereisten van bescheidenheid waaraan het uithangbord van een tandartspraktijk moet voldoen, worden vastgesteld.

2) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (,richtlijn inzake elektronische handel’), en inzonderheid de artikelen 3, lid 1, en 8, lid 1, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, die verstrekkers van tandheelkundige zorg in het kader van een vrij beroep of een tandartspraktijk verbiedt enige reclame voor hun diensten te maken via internet, aangezien die regeling ertoe strekt de eerbiediging van de beroepsregels te waarborgen en van toepassing is op een op het nationale grondgebied gevestigde dienstverlener.

3) Een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, die verstrekkers van tandheelkundige zorg in het kader van een vrij beroep of een tandartspraktijk verbiedt direct of indirect enige op het publiek gerichte reclame voor hun diensten te maken, vormt een beperking van de vrijheid van vestiging en van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van de artikelen 49 en 56 VWEU.

Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid indien de nationale wettelijke regeling aan de orde in het hoofdgeding dergelijke beroepsbeoefenaren niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun bestaan als beroepsbeoefenaar bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun spreekuren en hun contactgegevens.”

IEFBE 1918

Jugement envoyée par Vincent Wellens, NautaDutilh.

La Cour d'appel a confirmé la décision à rejeter l'opposition de l'enregistrement de la marque Yellow.lu

Luxemburgse jurisrpudentie - Jurisprudence Luxembourg 17 feb 2016, IEFBE 1918; (Yellow Pages contre Yellow.Lu), https://www.ie-forum.be/artikelen/la-cour-d-appel-a-confirm-la-d-cision-rejeter-l-opposition-de-l-enregistrement-de-la-marque-yellow-l

Cour d'appel de Luxembourg 17 février 2016, IEFbe 1918 (Yellow Pages contre Yellow.Lu) Opposition. Marque verbale contre marque semi-figurative. Rejet de la demande d'opposition. Différence conceptuelle. Défaut d'analyse de la similitude des services. La Cour d'appel de Luxembourg a confirmé la décision de l'Office Benelux pour la Propriété Intellectuelle (OBPI) consistant à rejeter l'opposition de l'enregistrement de la marque "Yellow.Lu" ayant un faible degré de ressemblance sur le plan visuel et auditif et une différence conceptuelle certaine avec le signe de l'opposante "Yellow Pages". Selon la Cour d'appel, la marque de l'opposante "Yellow Pages" sera perçue comme un tout, qui renvoie à un concept global alors que la marque "Yellow.Lu" se rapporte uniquement à la couleur jaune. Ces deux marques se rapportent pourtant  toutes deux à des annuaires. Cependant, l'OBPI n'a pas analysé la similitude des produits et services offerts par les deux sociétés, mais uniquement analysé la ressemblance entre les signes. La Cour d'appel justifie cette pratique et indique que si l'OBPI considère que la dissemblance entre les signes est telle, la similitude des produits et services n'a pas à être analysée.

IEFBE 1916

HvJ EU: Koppelverkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software is geen oneerlijke handelspraktijk

HvJ EU - CJUE 7 sep 2016, IEFBE 1916; ECLI:EU:C:2016:633 (Deroo-Blanquart tegen Sony), https://www.ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-koppelverkoop-van-een-computer-met-voorge-nstalleerde-software-is-geen-oneerlijke-handelsprak

HvJ EU 7 september 2016, IEFbe 1916; IT 2125; RB 2773; ECLI:EU:C:2016:633; C-310/15 (Deroo-Blanquart tegen Sony) Koppelverkoop. Oneerlijke handelspraktijk. Verzoeker Vincent Deroo-Blanquart koopt in december 2008 een computer met voorgeïnstalleerde software bij verweerster Sony France (nu Sony Europe). Hij vraagt verweerster tevergeefs terugbetaling van de kosten van de meegeleverde software en begint een procedure. Hij stelt dat dit verboden koppelverkoop is, een oneerlijke handelspraktijk. HvJ EU: Een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, vormt als zodanig geen oneerlijke handelspraktijk:

1) Een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, vormt als zodanig geen oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), tenzij een dergelijke praktijk in strijd zou zijn met de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument met betrekking tot dat product wezenlijk verstoort of kan verstoren, wat aan de nationale rechter toekomt om te beoordelen rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding.

2) In het kader van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software, vormt het ontbreken van een prijsaanduiding voor elk van de voorgeïnstalleerde softwareprogramma’s geen misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 4, onder a), en artikel 7 van richtlijn 2005/29.

IEFBE 1915

Vraag aan HvJ EU: Interpretatie van een reparatieclausule en het modelrecht

HvJ EU - CJUE , IEFBE 1915; C-397/16 (Acacia), https://www.ie-forum.be/artikelen/vraag-aan-hvj-eu-interpretatie-van-een-reparatieclausule-en-het-modelrecht

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 2016, C-397/16; IEF 16224; IEFBE 1915 (acacia) Modelrecht. Rechtsbeginselen. Vrij verkeer van goederen. Sluiten de beginselen van het vrije verkeer van goederen (…) de wettelijke interpretatie (die een reparatieclausule bevat die uitsluitend uit replica wielen die esthetisch identiek aan origineel wielen zijn), met het oog op de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel en het herstel van zijn oorspronkelijke vorm, uit? Indien de eerste vraag negatief beantwoord wordt, zijn de regels inzake exclusieve industriële rechten met betrekking tot geregistreerde ontwerpen dan in overeenstemming met de wensen van de klant? In het geval dat de tweede vraag ontkennend beantwoord wordt, welke stappen moet een fabrikant van replica wielen nemen om het vrije verkeer van de producten van het beoogde gebruik van reparatie van een complex product en het herstel van zijn oorspronkelijke vorm te verzekeren?

Verweersters Audi en de inmiddels failliete Pneusgarda hebben verzoekster Acacia gedagvaard wegens inbreuk op een aan verweerster toebehorend gemeenschapsmodel (lichtmetalen wielvelgen voor de Audi’s). Verzoekster wordt gesommeerd te stoppen met de invoer, productie of verkoop van replicavelgen of daarvoor reclame te maken. Bij de rechter in eerste aanleg wordt verweerster in het gelijk gesteld, waarna verzoekster (01-07-2015) in beroep gaat bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat de door haar geproduceerde wielen vallen onder de definitie van het Reglement VN/ECE waarin onderscheid wordt gemaakt tussen wielen die de voertuigfabrikant monteert en die welke tijdens de levensduur van het voertuig (ter vervanging) worden geplaatst. Zij oppert vragen aan het HvJEU voor te leggen om na te gaan of het recht van de EU zich ertegen verzet dat de overgangsregeling met betrekking tot de “reparatieclausule” van artikel 110 van Vo. 6/2002 aldus wordt uitgelegd dat modellen van replicawielen vallen onder de categorie ‘onderdelen van een samengesteld voortbrengsel’.

Bij de verwijzende ITA rechter (Hof van Beroep Milaan) beroept verzoekster zich nogmaals op de reparatieclausule (zowel in de RL als in de Vo.) waarvoor zij aan alle voorwaarden heeft voldaan. Haar actie is erop gericht de auto zijn oorspronkelijke vorm terug te geven: het model velg is op esthetisch vlak complementair aan het ‘samengestelde’ voortbrengsel dat een auto is. Verweerster stelt dat de vorm van lichtmetalen velgen voor auto’s niet onveranderlijk vastligt ten opzichte van de gehele uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel omdat er keuze mogelijk is uit velgen die op verschillende automodellen kunnen worden geplaatst. Zij stelt dat de reparatieclausule een uitzondering is en een lex specialis is ten opzichte van de regel van bescherming van eigendomsrechten en dat zij dan ook niet zo ruim mag worden uitgelegd dat deze producten daaronder vallen.

De verwijzende rechter stelt vast dat in onderhavige zaak de bewijslast dat de replicavelg op esthetisch vlak al dan niet complementair is aan de auto, op verzoekster dan wel verweerster zal rusten naar gelang dat de overgangsbepaling die voorziet in de reparatieclausule moet worden beschouwd als een norm die een uitzondering bevat op de bescherming van de industriële eigendom of integendeel als de uitdrukking van het algemene beginsel van vrije mededinging op de markt. Voor zover hij weet heeft het HvJEU nog geen uitspraak gedaan over uitleg van artikel 110 van Vo. 6/2002. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

IEFBE 1914

Jugements envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun.

Un sorbet "Champagne" interdit dans sa composition spécifique

Brussel - Bruxelles 13 mrt 2016, IEFBE 1914; (Delhaize contre Comité interprofessionel du vin de champagne), https://www.ie-forum.be/artikelen/un-sorbet-champagne-interdit-dans-sa-composition-sp-cifique

Cour d'appel de Bruxelles 13 mars 2014, IEFbe 1914 (Delhaize contre Comité interprofessionel du vin de champagne) Pratiques du marché. Appellations protégées. Étendue de la protection. Réformation partielle. Le président du tribunal de commerce de Bruxelles a récemment jugé que ce sorbet portait atteinte aux droit de l'appellation d'origine contrôlée "Champagne". En conséquence, il a été ordonné de ne plus commercialiser ce sorbet. La cour réforme le jugement entrepris, uniquement en ce qu'il a condamné Delhaize à cesser toute distribution (le vocable: production est volontairement omis) et commercialisation au public d'un sorbet faisant état sur aucune de ses faces du vocable "Champagne" sauf sur l'étiquette légalement obligatoire, imposant au producteur de faire état de la composition de son produit (...)". La cour ordonne à Delhaize à cesser toute distribution commercialisation au public d'un sorbet "Champagne", sous cette dénomination.

IEFBE 1913

Dirk Visser - De vis wordt duur betaald

Kan het monster van de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken worden getemd? In deze bijdrage wordt gesteld dat rechters massaal ambtshalve moeten gaan beslissen dat een proceskostenveroordeling volgens het indicatietarief (2) redelijk en evenredig is op grond van ‘macro-overwegingen’ van redelijkheid en evenredigheid, rechtszekerheid en toegang tot de rechter.

United Video Properties
Het HvJ EU heeft gesproken: een systeem van forfaitaire tarieven voor proceskostenveroordelingen in IE-zaken is toegestaan. Voorwaarde is wel dat de rechter de mogelijkheid heeft om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de zaak én dat de tarieven waarborgen dat “een significant en passend deel van de redelijke kosten van de in het gelijk gestelde partij door de verliezende partij wordt gedragen” (HvJ EU 28 juli 2016, United Video Properties / Telenet (ECLI:EU:C:2016:611)). Helaas heeft het Hof daarmee (te) veel opengelaten. De Advocaat-Generaal had op 5 april 2016 een veel duidelijker standpunt dat helaas niet is gevolgd (ECLI:EU:C:2016:201).

Het systeem van indicatietarieven dat de laatste jaren in Nederland voorzichtig meer en meer wordt gehanteerd lijkt daarmee toelaatbaar. Maar het systeem van zeer onvoorspelbare volledige proceskostenveroordelingen dat in Nederland nog altijd de norm is, lijkt hiermee op het eerste gezicht ook niet van tafel.

IEFBE 1912

Prejudicieelgestelde vraag aan Grondwettelijk Hof: Schendt XI.29 WER de Grondwet wanneer toepassing van de werkwijze op Belgisch grondgebied is vereist?

Grondwettelijk hof - Cour constitutionelle 4 feb 2016, IEFBE 1912; (nv Europlasma tegen P2i Ltd), https://www.ie-forum.be/artikelen/prejudicieelgestelde-vraag-aan-grondwettelijk-hof-schendt-xi-29-wer-de-grondwet-wanneer-toepassing-v

Rechtbank van Koophandel (afd.) Gent 4 februari 2016, IEFbe 1912 (nv Europlasma tegen P2i Ltd) En français ci-dessous. De volgende prejudiciële vraag is aan het Grondwettelijke Hof gesteld: 

Schendt artikel XI.29 § 1, b WER van 28 februari 2013, de principes van gelijkheid en non-discriminatie zoals vervat in artikels 10 en 11 van de Belgische Grondwet en het eigendomsrecht zoals vervat in artikel 16 van de Belgische Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol van 20 maart 1952 bij het EVRM, al dan niet in samenhang gelezen met artikels 10 en 11 van de Belgische Grondwet, wanneer de interpretatie van artikel XI.29, § 1, b WER voor de toepassing ervan vereist dat, naast het bestaan van een aanbod in België om de werkwijze toe te passen, dit aanbod zou gemaakt worden met het oog op een daaropvolgende toepassing van de werkwijze op Belgisch grondgebied ?

IEFBE 1909

Jugement envoyée par Aude Mahy, Loyens & Loeff.

Le mot CHOCO, dans le langage courant des consommateurs est un diminutif - non de chocolat - mais de "chocoladepasta"

Brussel - Bruxelles(Fr./Nl.) 25 nov 2015, IEFBE 1909; (Ferrero contre Delhaize), https://www.ie-forum.be/artikelen/le-mot-choco-dans-le-langage-courant-des-consommateurs-est-un-diminutif-non-de-chocolat-mais-de-choc

Tribunal de commerce francophone de Bruxelles 25 novembre 2015, IEFbe 1909 (Ferrero contre Delhaize)
Appel a été interjeté contre cette décision (bron : Aude Mahy, Loyens & Loeff). Ferrero demande d'ordonner à Delhaize la cessation de (1) certaines communications environnementales et certaines allégations nutritionnelles et de santé prétendument trompeuses et (2) toute référence aux mentions 'chocolat' et son diminutif CHOCO sur l'étiquette de sa pâte à tartiner aux noisettes qui ne contient pas de chocolat. Les demandes de Ferrero sont déclarées non fondées.

p. 15/16; La demanderesse reproche à la défenderesse d'identifier sa pâte à tartiner par le terme « CHOCO » figurant en rouge sur son étiquette, de faire référence dans un folder au "délicieux goût de chocolat" de sa pâte à tartiner, dans son magazine à "Une pleine saveur de chocolat" et d'utiliser, pour désigner son produit, l'expression "choco-noisettes".

 

IEFBE 1910

Prejudicieel gestelde vragen over champagne sorbetijs waarin echt Champagne zit

HvJ EU - CJUE 2 jun 2016, IEFBE 1910; (Champagne Sorbetijs), https://www.ie-forum.be/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-champagne-sorbetijs-waarin-echt-champagne-zit

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 2 juni 2016, IEF 16208; IEFbe 1910; C-393/16 (Champagne Sorbetijs) Via Minbuza: Geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen. Verzoekster is een vereniging van de FRA champagne-industrie, waarbij alle wijnboeren en bedrijven die betrokken zijn bij de aanbouw en productie van champagne zijn aangesloten. Galana (interveniënte aan de zijde van verweerster Aldi) produceert diepvriesproducten, waaronder “Champagner Sorbet”, die verweerster, een discounter, eind 2012 aanbood en waarvoor zij reclame maakte in brochures. Volgens de lijst van ingrediënten op de verpakking van het product bestaat “Champagner Sorbet” onder meer uit “champagne (12 %)”. Verzoekster is van mening dat de verkoop van het diepvriesproduct inbreuk maakt op de beschermde oorsprongsbenaming “champagne” en vordert een verbod op het gebruik van de benaming “Champagner Sorbet” in het economische verkeer van diepvriesproducten. De rechter in eerste aanleg wijst verweersters vordering toe. In hoger beroep (door interveniënte) wijst de appelrechter de vordering alsnog af. Hij oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een verbod en dat er geen sprake is van misleiding in de zin van Vo. 1308/2013. Verzoekster stelt daarop beroep in Revision in bij de verwijzende rechter.