In het kielzog van het bekende merk probeert te varen
HvJ EG, 18 juni 2009, in zaak C-487/07, L’Oréal S.A. c.s. tegen Bellure N.V. c.s. (Prejudiciële vragen Court of Appeal (England & Wales)
Merkenrecht. Boeiend arrest in de vergelijkende parfumreclamezaak. Gebruik door een adverteerder van het merk van een derde in vergelijkende reclame die met name bestaat uit vergelijkingslijsten. Deze lijsten betreffen i.c. een vergelijk tussen tussen de geur van relatief zeer goedkope parfums en een met de merknaam aangeduid luxeparfums (Trésor, Miracle, Anaïs-Anaïs en Noa Noa). Dat de geuren van de goedkope parfums lijken op die van de bekende luxeparfums is geen toeval, de imitatie van de geur is een doelbewuste keuze van de fabrikant. Eerst even kort:
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 5, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat voor een ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk in de zin van die bepaling noch is vereist dat er sprake is van verwarringsgevaar, noch dat er gevaar bestaat dat aan dat onderscheidend vermogen of die reputatie afbreuk wordt gedaan, of, meer algemeen, aan de houder ervan schade wordt berokkend. Het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik door een derde van een teken dat overeenstemt met een bekend merk, wordt door die derde ongerechtvaardigd uit dat onderscheidend vermogen of die reputatie getrokken wanneer hij door dit gebruik in het kielzog van het bekende merk probeert te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de houder van het merk heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden.
2) Artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk gerechtigd is, een derde in vergelijkende reclame die niet voldoet aan alle voorwaarden voor geoorloofdheid genoemd in artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, het gebruik te laten verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, ook wanneer dat gebruik geen afbreuk kan doen aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de herkomst van de waren of diensten aan te duiden, mits dat gebruik afbreuk doet of kan doen aan één van de overige functies van het merk.
3) Artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat een adverteerder die in vergelijkende reclame expliciet of impliciet vermeldt dat de waar die hij in de handel brengt, een imitatie is van een waar met een algemeen bekend merk, „goederen of diensten voorstelt als een imitatie of namaak” in de zin van genoemd artikel 3 bis, lid 1, sub h. Het voordeel dat de adverteerder dankzij een dergelijke ongeoorloofde vergelijkende reclame behaalt, moet als een „oneerlijk voordeel” ten gevolge van de bekendheid van dat merk in de zin van dat artikel 3 bis, lid 1, sub g, worden beschouwd.
Lees het arrest hier.
In voldoende mate verwisselbaar
HvJ EU, 18 november 2010, zaak C-159/09, Lidl SNC tegen Vierzon Distribution SA (LeClerq) (prejudiciële vragen Tribunal de commerce de Bourges, Frankrijk)
Even over het hoofd gezien (bedankt, TC): Reclamerecht. Vergelijking met door concurrerende supermarktketen toegepaste prijzen: LeClerc (Vierzon) heeft in een plaatselijke krant een advertentie geplaatst waarin de kassabonnen van boodschappen in vier verschillende supermarkten werden vergeleken. Vraag i.c. is of ook levensmiddelen met elkaar vergeleken mogen worden. En dat mag, volgens het hof, onder voorwaarden. Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3 bis, lid 1, sub b, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, moet aldus worden uitgelegd dat de loutere omstandigheid dat levensmiddelen van elkaar verschillen inzake hun eetbaarheid en het genoegen dat zij de consument verschaffen, op basis van de wijze en plaats van bereiding ervan, de ingrediënten, en de identiteit van de fabrikant, er niet toe leidt dat een vergelijking tussen dergelijke producten niet kan voldoen aan het in voornoemde bepaling neergelegde vereiste, inhoudende dat deze producten in dezelfde behoeften moeten voorzien of voor hetzelfde doel moeten zijn bestemd, met andere woorden in voldoende mate onderling verwisselbaar moeten zijn.
Artikel 3 bis, lid 1, sub a, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat een advertentie zoals aan de orde in het hoofdgeding met name misleidend kan zijn:
– indien, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het betrokken geschil en in het bijzonder met de vermeldingen of weglatingen in deze advertentie, vaststaat dat een aanzienlijk aantal consumenten tot wie de advertentie zich richt, tot aankoop zou kunnen besluiten in de onjuiste overtuiging dat de door de adverteerder samengestelde productenkorf representatief is voor diens algemene prijsniveau ten opzichte van zijn concurrent, zodat zij, wanneer zij regelmatig hun gangbare consumptiegoederen zouden aankopen bij de adverteerder en niet bij de betrokken concurrent, besparingen zouden kunnen realiseren van de door de betwiste advertentie vermelde omvang, of dat zij in de onjuiste overtuiging verkeren dat alle producten van de adverteerder goedkoper zijn dan deze van zijn concurrent, of
– indien blijkt dat, voor de vergelijking van de prijzen alleen, levensmiddelen zijn uitgekozen die nochtans verschillen vertonen die de keuze van de gemiddelde consument aanzienlijk kunnen beïnvloeden, zonder dat deze verschillen duidelijk blijken uit de betwiste advertentie.
Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat de door deze bepaling gestelde voorwaarde van controleerbaarheid, wat een advertentie zoals aan de orde in het hoofdgeding betreft die de prijzen van twee goederenassortimenten vergelijkt, inhoudt dat de betrokken goederen nauwkeurig kunnen worden geïdentificeerd op basis van de informatie in de betrokken advertentie.
Lees het arrest hier.
Geen merkinbreuk wegens langdurige samenwerking tussen Karlie Group en Karlie Flamingo
Rechtbank van Koophandel Brussel 5 december 2016, IEF 17010; IEFbe 2293 (Karlie) Merkenrecht. Faillissement. Karlie Group is lid van een groep vennootschappen die actief is in de productie, de commercialisering en de distributie van accessoires voor dieren. Zij beschikt over het woord- en beeldmerk 'Karlie Flamingo'. Er is een opslagplaats die verschillende producten bevat die eigendom zijn van Karlie Flamingo, een vennootschap die ook lid is van de groep. Karlie Group is de moedervennootschap van Karlie Flamingo Holding BVBA, waar Karlie Flamingo onder valt. Er werd faillissement aangevraagd van Karlie Flamingo Holding en Karlie Flamingo. Karlie Group tekende verzet aan om het doel er volgens haar op was gericht om verkoop van de aandelen van de Karlie Flamingo aan Groep Heylen te faciliteren. Gezien de lopende insolventieprocedures bestaat er volgens Karlie Group een groot risico dat de curatoren van Karlie Flamingo de voorraden verkopen hetzij afzonderlijk, hetzij als deel van het handelsfonds. De verkoop van de voorraden zou volgens Karlie Group een schending zijn van haar merken. In casu heeft Karlie Group toestemming gegeven aan Karlie Flamingo om het Karlie Flamingo merk te gebruiken. Dit blijkt uit de jarenlange samenwerking. Karlie Flamingo maakt hiermee geen inbreuk op het merkenrecht van Karlie Group.
MEDURO maakt inbreuk op de het merk MODERO

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 2 november 2016, IEF 17009; IEFbe 2292 (MODERO MEDURO) Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Eisers is een deurwaarderskantoor en is houder van het woordmerk Modero en een beeldmerk van een M. Verweerder richt zich op kinderdagverblijven en scholen, waarbij getracht wordt om via bemiddeling een oplossing te zoeken voor onbetaalde schoolfacturen. Dit gebeurde onder de naam Meduro, met als domeinnaam 'meduro.be'. Eiseres vordert vaststelling dat verweerders inbreuk plegen op haar merken door het gebruik van het teken MEDURO op de website en in de domeinnaam www.meduro.be. De rechtbank stelt dat zowel wat betreft de letters M als de woorden MODERO en MEDURO visuele overeenstemming bestaat. Daarnaast bestaat er tevens een auditieve overeenstemming tussen beide woorden. In dit geval wordt het bestaan van verwarringsgevaar aanvaard, gelet op visuele overeenstemming, de hoge mate van zowel de auditieve overeenstemming van de tekens (MODERO/MEDURO) als van de soortgelijkheid van de diensten (invordering van facturen) en in acht genomen de grotere onderscheidingskracht van het oudere woordmerk MODERO, die verweerders overigens erkennen. MEDURO maakt inbreuk op de merken van eiseres wegens het gebruik van dit teken op de website en in de domeinnaam www.meduro.be.
Inbreuk op het Uniemerk Alvar & Millas door het gebruik in domeinnamen en sociaalnetwerkprofielen

Rechtbank van Koophandel Brussel 21 oktober 2016, IEF 17007; IEFbe 2291 (Black Planet tegen X) Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. Black Planet is actief in de muziekwereld en was de drijvende kracht achter het DJ-duo 'Alvar & Millas', waar X deel van uitmaakte. Sinds de beëindiging van de samenwerking droeg X al zijn aandelen in de vennootschap over en nam ontslag als statutair zaakvoerder van Black Planet. De Uniemerken 'Alvar & Millas' en 'Black PLanet' behoren toe aan Black Planet. Zij stelde echter vast dat X, ondanks zijn vertrek uit de vennootschap, nog steeds gebruik maakt van deze tekens gezien X nog steeds eigenaar is van de domeinnamen alvarandmillas.be/.com en blackplanetrecordings.com. De rechtbank stelt vast dat X door het gebruik van het teken Alvar & Millas in het economisch verkeer en door het geregistreerd houden en het voor zich houden van domeinnamen en sociaalnetwerkprofielen bestaande uit het teken, inbreuk pleegt op het Uniemerk. Dit geldt tevens voor het gebruik van het teken Black Planet.
Geen verwarringsgevaar tussen BED HEAD en BOBHEAD gezien begripsmatig verschil de overeenkomsten neutraliseert

Hof van beroep Brussel 12 oktober 2016, IEF 17006; IEFbe 2290 (Bed Head Bobhead) Merkenrecht. Beroep tegen een uitspraak van het BBIE waarin de oppositie van Unilever wordt afgewezen. Unilever heeft de Europese merkregistraties BED HEAD en BEDHEAD. Verweerders hebben het merk BOBHEAD laten registreren. Vergelijking van de tekens. Visueel kan niet worden aangenomen dat de consument in verwarring wordt gebracht. Fonetisch lijken de woorden BOBHEAD en BED HEAD vrij goed op elkaar. Beide begrippen hebben echter een geheel onderscheiden inhoud in het segment van haarverzorging. Waar BED HEAD staat voor het net uit bed kapsel staat BOBHEAD voor een kort geknipt kapsel voor vrouwen. De hieruit voortvloeiende begripsmatige verschillen zijn voldoende om de visuele en auditieve overeenkomsten, die eerder beperkt zijn en voornamelijk het gevolg zijn van het feit dat de merken en het teken het beschrijvende woord "head" delen, te neutraliseren. Hierdoor stemmen de tekens in hun totaalindruk dan ook niet overeen. Het beroep is ongegrond.
Inbreukvraag wordt aangehouden tot Emirdag licentieovereenkomst voorlegt
Rechtbank van Koophandel Brussel 28 oktober 2016, IEFbe 2287 (Emirdag tegen Tadal) Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiser drijft handel in Halal-vleeswaren, deze worden in België, Nederland en Duitsland op de markt gebracht onder de handelsbenaming Emirdag. Verweerder is actief in de import, export en distributie van o.a. halal vleeswaren. De vrijwillig tussenkomende partij is eigenaar van het beeldmerk Emirdag. Eiser stelt dat verweerster door het gebruik van de handelsbenaming Emirdag inbreuk pleegt op haar merkenrecht. De rechter stelt vast dat eiser aanvoert dat zij het merk waarop zij zich beroept in licentie heeft maar geen licentieovereenkomst voorlegt. O.g.v. artikel 2.31.5 BVIE kan een licentiehouder slechts een zelfstandige vordering instellen indien hij de bevoegdheid daartoe van de merkhouder heeft bedongen. De rechter heropent alvorens recht te doen de debatten teneinde eiser toe te laten haar licentieovereenkomst voor te leggen.
Go All maakt inbreuk op model handdroger van Mitsubishi
Rechtbank van Koophandel Brussel 27 oktober 2016, IEFbe 2286 (Mitsubishi tegen Go All) Merkenrecht. Partijen zijn sinds betekening van de dagvaarding erin geslaagd om een schikking te treffen waarbij een eind is gesteld aan het geschil. De rechtbank verleent akte dat verweerster niet betwist dat ze met de verhandeling van producten 'Eco Dryer 4All' en 'Eole' en met het gebruik van de tekeningen inbreuk heeft gemaakt op het ingeschreven gemeenschapsmodel van Mitsubishi, alsook op de auteursrechten. Beveelt verweerster elk vervaardigen, gebruiken, verkopen, aanbieden, verdelen, tentoonstellen, in- en uitvoeren van enige inbreukmakende producten te staken en gestaakt te houden in de EU.
Credophar Physiotone maakt geen inbreuk op beeldmerk Credo San Solingen

Hof van beroep Brussel 5 oktober 2016, IEF 16995; IEFbe 2285 (Europreps tegen Credo) Merkenrecht. De bestreden beslissing is een beslissing van het BBIE waarbij de oppositie van Credo gedeeltelijk werd toegewezen. Europreps vordert in hoger beroep te verklaren dat er geen verwarringsgevaar bestaat tussen de merken Credo San Solingen en Credophar Physiotone en de bestreden uitspraak teniet te doen. De totaalindruk die door beide tekens wordt achtergelaten is (visueel, auditief en begripsmatig) duidelijk verschillend. Wat betreft de waren en diensten is er hoogstens beperkte overeenstemming. Gelet op de verschillen tussen de tekens zal een consument in het geheel beschouwd niet kunnen menen dat de waren afkomstig zouden zijn van dezelfde ondernemingen. Er is derhalve geen sprake van verwarringsgevaar. De oppositie wordt afgewezen.
Levodopa-octrooi mist uitvinderswerkzaamheid

Hof van beroep Brussel 20 september 2016, IEFbe 2284 (Levodopa) p. 31: Rechtbank van Koophandel Brussel 20 mei 2015. Octrooirecht. Orion legt zich toe op onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen. Orion is gespecialiseerd in o.a. aandoeningen aan het centrale zenuwstelsel, en specifiek Alzheimer en Parkinson. Zij is houder van het EP 608, Levodopa. Novartis België is de exclusieve sub-licentienemer van EP 608 voor het Belgische grondgebied. Eurogenerics is voornemens om formuleringen van dit geneesmiddel op de Belgische markt te lanceren. Appellanten vorderen vernietiging van de aangevochten delen van de beschikking en een bevel voor Eurogenerics om zich te onthouden van inbreuken op het octrooi EP 608. Eurogenerics stelt dat EP 608 nietig is wegens gebrek aan uitvinderswerkzaamheid. Het hof oordeelt dat de conclusies, waarop appellanten zich op steunen, uitvinderswerkzaamheid missen. Het hof besluit dat de door appellanten ingeroepen octrooirechten niet voldoende waarschijnlijk zijn om het inwilligen van de gevorderde maatregelen te verantwoorden. De vorderingen in het kort geding zijn ongegrond. Het voeren van een grondig debat over de geldigheid van EP 608 hoort thuis in een bodemprocedure, niet in deze kortgedingprocedure.